De Groningse burger neemt het heft in handen
Het broeit op het Groningse platteland. De woede over de aardbevingen en de desinteresse van de NAM en de Haagse politiek zorgen voor een gevoel van urgentie: dorpsbewoners nemen zelf initiatieven die de krimp moeten stoppen.
Op een stormachtige donderdagochtend
De wind beukt tegen de brede flat van tien verdiepingen die Delfzijl van de Eems scheidt. Binnen trilt een boormachine, aan de zijkant wappert een spandoek met de tekst ‘nait zoezen, moar broezen’ – geen woorden, maar daden. Verderop in de wijk met vooral lage rijtjeswoningen liggen onregelmatige grasvelden, die als groenklodders de symmetrie van stukken rood beton ontsieren. Het zijn de overblijfselen van voormalige hoogbouw die rond 2005 samen met zo’n zestienhonderd andere woningen werd gesloopt.
Silly Udema verhuisde van zo’n flat naar een nabijgelegen rijtjeshuis en zag hoe de bulldozers meteen de leegstaande buurthuizen vernielden – meer dan tien wijken verloren hun honk. Buren die de laagbouw niet konden betalen vertrokken en het onkruid begon de oude fundamenten te overwoekeren. Niet om aan te zien, dacht ze, maar het komt wel goed. De gemeente maakt er wel wat moois van.
Maar dat gebeurde niet
Zeven jaar later stond het gras tot haar knieën. Udema besloot zelf iets te doen. Samen met een aantal buren bedacht ze een plan: een buurtpark met theater, sportvelden, moestuintjes en een boomgaard. Een warme plek waar mensen kunnen samenkomen.
Het was makkelijk gezegd, maar de uitvoering bleek lastiger. Ze tekenden zelf de plannen, maar die kwamen in de papiermolen terecht: een wijktuin viel niet in bestaande subsidieregelingen. Sommige buurtbewoners waren negatief (‘het is niets en het gaat ook niets worden’). De gemeente was wantrouwig, de ervaring met burgerparticipatie miniem. In de grond werd een oorlogsgranaat gevonden en de plannen vertraagden.
Udema bleef met haar werkgroep doorgaan, gesteund door een ambtenaar die in het plan geloofde. Zonder zijn steun was het niet gelukt, denkt ze, dan was de tegenwerking te groot geweest. Mondjesmaat kreeg het park vorm, in de brede school aan de rand van het park verrees een nieuw wijkcentrum.
Nu, weer vijf jaar later, loopt Udema door het park dat symbolisch ‘groen voor rood’ is gedoopt, over klinkers die ze samen met haar buren heeft aangelegd. Naast het verzorgingstehuis ligt een belevingstuin met vergeten planten en kruiden, bij de brede school is een basketbalveld. In de moestuin harkt een man de grond aan, op een bankje in de zon zit een vrouw met haar ogen gesloten. ‘De opening was fantastisch’, vertelt Udema, ‘buurtbewoners waren blij. De burgemeester en drie van de vier wethouders waren aanwezig. Dat geeft aan dat ze ons project belangrijk vinden. En het werkt: grootouders tuinieren met kleinkinderen, ouderen zoeken elkaar op, gehandicapten kunnen in een rolstoelvriendelijke groenbak werken. Ik word zelfs gevraagd om bij congressen over burgerparticipatie erover te spreken.’
Toch is Udema onzeker over de toekomst, want de herindeling van Delfzijl is nog niet gestopt en de gasbevingen maken nieuwe plannen onzeker. ‘We hebben dan wel een nieuw park, maar het wijkcentrum en de brede school moeten waarschijnlijk weg omdat de gebouwen niet aardbevingsbestendig zijn. En er verdwijnen nog steeds woningen vanwege de herstructurering. In het centrum wordt nu een van de laatste flats gesloopt.’ Udema pauzeert, de wind is van richting gewisseld. ‘Wat er ook gebeurt, we moeten het maar zo zien: elke verandering is een nieuwe kans om de stad mooier te maken.’
Achter de ramen van een makelaarskantoor aan het Zuiderdiep hangen afbeeldingen van huizen met de woorden ‘verkocht’. In een jeugdhostel aan het Boterdiep overnachten studenten omdat ze geen kamer kunnen vinden – een restauranteigenaar in de Astraat heeft de tekst ‘gesloten’ vervangen door ‘geopend’.
De stad Groningen (zo’n honderdduizend woningen) groeit.
Wie in het centrum de tweehonderdvijftig treden van de Martinitoren beklimt en langs het uurwerk over de daken tuurt, ziet hijskranen, steigers en bouwvakkers – aan de stadsranden verschijnen nieuwe bedrijfspanden en woontorens. Volgens prognoses van de rijksoverheid komen er tot 2040 zo’n elfduizend woningen bij, 10,4 procent meer dan nu.
Dertig kilometer oostwaarts in Delfzijl (zo’n dertienduizend woningen) krimpt de voorraad juist, met in 2040 zo’n 2800 woningen, in 2050 zelfs met 3700 woningen. De trek van het platteland naar de provinciehoofdstad en de Randstad blijft bestaan en de aardbevingen zullen dat alleen maar versterken.
Bestaat Groningen als deze ontwikkeling zich voortzet halverwege deze eeuw nog maar uit één grote stad en een paar regionale kernen en een enkeling op het platteland? Het is een somber makend beeld waartegen steeds meer Groningers zich beginnen te verzetten. De woede om de desinteresse van de Haagse politiek wordt omgezet in daadkracht. Afwachten maakt plaats voor eigen initiatief, de gasbevingen zorgen voor een sluimerend gevoel van urgentie: nu moet er iets gebeuren. Het broeit in de regionale kernen.
Vijftien kilometer noordelijk van de provinciehoofdstad ligt Winsum (zo’n 3200 woningen) dat is gebouwd op drie wierden – kunstmatige heuvels die de huizen in vroeger tijden beschermden tegen stijgend water van buitenaf. Hier verrijst in 2019, midden in het dorp, een compleet nieuw centrum: een zorgcentrum en twee basisscholen ineen. De Tirrel gaat het heten, een mini-samenleving zoals de gemeente Winsum en zorginstelling De Twaalf Hoven de plek bestempelen.
De bevolking in Noord-Groningen vergrijst.
‘En dus moeten we voorzieningen op centrale plekken houden’, vindt directeur-bestuurder Jannie Nijlunsing van De Twaalf Hoven. ‘Als iemand bij de Waddenzee woont en 24 uur per week zorg nodig heeft – dat is onbetaalbaar. Daarom clusteren we in Winsum de zorg, anders raken we dat kwijt aan de stad. Ik heb niets tegen de stad, maar voor de mensen hier is dat een totaal andere wereld.’ In het nieuwe gebouw zijn schoollokalen zo ontworpen dat, als de leerlingaantallen dalen, ze makkelijk omgebouwd kunnen worden tot zorgwoningen. Het gebouw krijgt een sporthal, theater en verschillende ontmoetingsruimtes. ‘Als ouders hun kinderen brengen, zou het mooi zijn als hun grootouders daar ook wonen. Zo zijn ze dicht bij elkaar en krijgen scholieren ook het leven en haar tragiek, zoals dementie, mee.’
De gemeente Winsum staat garant voor de financiering, maar dat was een lastig proces, weet wethouder Marc Verschuren: ‘Er zijn potjes voor scholen, zorg of sport. Maar als je een combinatie aanvraagt wordt het lastig. Als je vier vinkjes mist, heb je pech – zo werkt de systeemwereld. Het lastige is dat wij formeel geen krimpgebied zijn. Er is geld voor gemeente Eemsmond en De Marne, maar niet voor ons, terwijl de bevolking wel licht daalt.’ Hij lacht: ‘Soms zeggen we als bestuur: het is hier net niet erg genoeg.’ >
De komende jaren vinden in Noord-Groningen gemeentelijke herindelingen plaats: het plan is om van 23 naar acht gemeenten te gaan. Vanaf 2019 is een daarvan Het Hogeland, waarin Winsum samen met de gemeenten Bedum, De Marne en Eemsmond opgaat. ‘Door de aardbevingen en de krimp voelen de bewoners de urgentie’, zegt Verschuren. ‘Winsum kan voor sommigen ver zijn, maar het is nog altijd Het Hogeland. Ze willen niet dat zaken verdwijnen naar de stad. Onze gemeente staat open voor burgerinitiatieven, andere gemeenten minder, die zijn conservatiever. We proberen ambtenaren voor de herindeling en veranderingen klaar te maken. Dat gaat goed, maar er blijven altijd mensen die zeggen: moet dat nu anders?’
In de dorpshuiskamer van Warffum (zo’n elfhonderd woningen) hangen schilderijen met landschappen van Het Hogeland aan de muur. Een houtkachel brandt, op het tafelkleed liggen oude edities van de dorpsalmanak. Aan tafel zitten Francie Kaaijk en Diane Beerlage, bestuursleden van de dorpscoöperatie. ‘Warffum heeft altijd veel cafés en ook restaurants gehad’, zegt Kaaijk. ‘Maar toen die verdwenen, kregen sommige verenigingen een probleem. Ze hadden geen plek meer om bij elkaar te komen. We hebben daarom deze oude kapperszaak in gebruik genomen tot dorpshuiskamer tot een nieuwe ontmoetingsruimte wordt gebouwd.’
In 2013 sloot het verzorgingshuis Warfheem in Warffum. Schuin aan de overkant van de straat staat nog het bakstenen gebouw – nu wonen er tijdelijk een tiental jongeren anti-kraak. ‘Met onze stichting GoudOud en de dorpscoöperatie proberen we mensen hier toch oud te laten worden’, vertelt Beerlage: ‘We helpen met de boodschappen, ruimen hun huis op.’
‘Je vist telkens in dezelfde vijver: de mensen die bij de kerk helpen, helpen ook bij de voetbal- en de muziekvereniging’
Het liefst bouwen de actieve bewoners op de plek van het verzorgingshuis een nieuw zorghofje en zetten ze een online zorgnetwerk op. Het is een lastig proces: de dorpscoöperatie kan Warfheem niet overkopen – renovatie is te duur – de gemeente besteedt de zorg uit aan een extern bedrijf. Het informele netwerk van 130 leden mag alleen hand- en spandiensten verlenen. ‘Wij willen het graag zelf doen’, zegt Kaaijk. ‘Maar dat laten ze ons niet – zij zien liever dat de mensen met een hulpvraag naar de regioplaats gaan, terwijl ze dat vaak niet kunnen.’
De dorpsbewoners hebben het recht om de zorg zelf te organiseren, maar dat blijkt in de praktijk moeilijk te realiseren. Kaaijk: ‘We hebben alles geprobeerd: bijeenkomsten, uitleggen, overleg, ambtenaren overhalen – ik heb zelfs de burgemeester ge-appt.’ Toch is het plan van de bewoners niet onrealistisch. Beerlage vertelt dat een regionaal samenwerkingsverband, programma Gezond Wonen, het plan heeft opgepakt, waardoor de samenwerking met de gemeente weer de goede kant op lijkt te gaan. ‘In dat opzicht staan wij niet meer “met de rug tegen de muur”, maar gaan we hand in hand met overheid en ondernemers voorop in deze nieuwe ontwikkelingen.’
‘Er worden dingen afgebroken die niet afgebroken zouden moeten worden.’
Plattelandssocioloog Bettina Bock is in 2015 voor vijf jaar aangewezen als bijzonder hoogleraar bevolkingsdaling en leefbaarheid voor Noord-Nederland, een leerstoel opgezet door de Rijksuniversiteit Groningen en de provincies Groningen, Friesland en Drenthe om het krimpbeleid wetenschappelijke onderbouwing te geven.
Bij haar inaugurele rede stelde ze: ‘We moeten zoeken naar kansen in krimp, is al vele malen geroepen. Het is waar en tegelijk zo veel makkelijker gezegd dan gedaan. En toch is ook dit een pleidooi voor een andere kijk op krimp – een oproep om te denken in ruimte en niet in leegte.’
In de groei van burgerinitiatieven en de opkomst van de participatiesamenleving ziet Bock zeker potentie, maar ze heeft twijfels: ‘In de toekomst moeten mensen behalve voor zichzelf voor drie zieke buren gaan zorgen. In de stad is dat relatief makkelijk te regelen, maar op het platteland is dat lastiger. Er zijn grenzen, het houdt een keer op. De oplossing zit niet alleen in burgerinitiatieven, de staat moet een bepaalde structuur in stand houden.’
Volgens Bock is het niet zo dat de burgerinitiatieven die door herstructurering van de welvaartsstaat ontstaan nieuw zijn: ‘Mensen hebben zich altijd al georganiseerd. Je hebt de dorpsvereniging, de vereniging van kleine kernen – die hebben zich altijd met leefbaarheid bemoeid.’ Maar toch ziet ze een verandering: ‘Het zelf aanleggen van voetbalvelden of een speelplaats, de jaarlijkse barbecue – die zaken waren er altijd al, maar een initiatief als een zorgcoöperatie, dat is van een aard en omvang die er eerder nog niet was.’
Door de herstructurering van de welvaartsstaat naar een participatiesamenleving nemen burgers taken van publieke diensten over die voorheen door de overheid werden gedaan. Dat is voor de overheid soms onwennig, aan de andere kant biedt ze de burgers steun, bijvoorbeeld in de vorm van subsidies. ‘En daar is natuurlijk niets mis mee.’ Zo zijn er verschillende fondsen vanuit gemeente en provincie voor leefbaarheidsprojecten, maar ook de Nederlandse Aardolie Maatschappij (nam) heeft verschillende potjes, vanuit het project ‘Kansrijk Groningen’, waar inwoners in de door gasbevingen getroffen gebieden aanspraak op kunnen maken. Tot 2018 is daar 25 miljoen euro gereserveerd om de leefbaarheid, duurzaamheid en waardering van de regio te verbeteren.
Of deze ontwikkeling op de lange termijn goed is, weet Bock niet. Zo schreef ze begin vorig jaar samen met gedeputeerden uit Gelderland, Zeeland, Limburg en Groningen een ingezonden brief in de Volkskrant waarin gesteld werd dat de kloof tussen de Randstad en het Randland dieper wordt, dat burgerinitiatieven mooi zijn, maar dat er goed beleid en investeringen moeten komen om de leefbaarheid op peil te houden. Of, zoals ze in de brief afsluit: ‘In het Randland liggen prachtig mooie delen van Nederland en is er volop ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. Maar om die ruimte tot waarde te maken, moeten er wel mensen zijn die ervoor willen zorgen.’
‘We zagen in de afgelopen tien jaar langzaam voorzieningen wegtrekken: de bakker, de markt, het verzorgingstehuis. Met de decentralisatie van de jeugdzorg, zo rond 2008, dachten wij: dat gaan we zelf regelen. We vroegen met dorpsbelangen een eerste subsidie aan, de gemeente vond het goed: we begonnen met een speelplaats en park.’ In de oude directiekamer van de dorpsschool in Ulrum (zo’n 640 woningen) zit Roelof Noorda, dorpsbewoner en voorzitter van burgerinitiatief Ulrum 2034. Hij draagt een bril met rond montuur, onder zijn ogen zijn wallen zichtbaar.
Tot Noorda’s verbazing kreeg Ulrum in 2013 een provinciesubsidie van anderhalf miljoen euro, zonder strak omlijnd plan, zonder voorwaarden. Ze maakten een plan, stelden een begroting op voor allerlei plannen: het levensbestendig maken en verduurzamen van woningen zodat mensen langer in het dorp kunnen wonen, tabletcursussen, een ontmoetingsplek, een informeel zorgnetwerk, het opknappen van leegstaande winkelpanden.
Bestuurslid Johan Valkema, die zwijgzaam naast Noorda zit met zijn handen over elkaar, schudt zijn hoofd. ‘Zo veel projecten, zo veel’, mompelt hij. Sommige projecten zijn succesvoller dan andere, erkent Noorda: ‘Soms dachten we: waarom slaat het nu niet aan? En dat moet je ook accepteren, ook al wil je graag dat alles lukt. De overheid wil wel dat de burger alles zelf gaat doen, maar dan moet je hem ook de kans geven. Kijk naar de subsidies: als het niet in een bestaand hokje past, weten ze niet wat er moet gebeuren. Daarom waren wij ook een experiment, maar het is nog steeds lastig voor een deel van de ambtenarij – die zitten vast in bepaalde structuren.’
Nu zijn ze bezig met de laatste projecten.
Voor zover Noorda het weet, heeft het plan waarbij burgers alles zelf mogen doen nog nergens anders in Nederland vervolg gekregen, maar over het resultaat in Ulrum is hij positief. In een afsluitend interview met een lokale krant zei hij op de vraag of de overheid zich terugtrok: ‘Nee, ze was nog nooit zo betrokken bij het dorp en dat verdient een compliment aan de bestuurders.’
Volgens Noorda kun je krimp niet tegenhouden, maar wel accepteren: ‘Sommige deelprojecten, zoals het verbouwen van woningen en het informele dorpsnetwerk waarbij mensen elkaar helpen, werken echt, ze brengen mensen bij elkaar. En de laatste tijd zie ik ook jonge gezinnen, ook vanuit de Randstad, hierheen komen. Daarover maak ik mij geen zorgen.’
Problematisch is wel dat hij elke keer weer een beroep moet doen op dezelfde vrijwilligers. ‘Je vist telkens in dezelfde vijver: de mensen die bij de kerk helpen, helpen ook bij de voetbal- en de muziekvereniging. Daarbij: mensen moeten bijdragen aan de samenleving, maar zoveel als wij afgelopen jaren hebben gedaan, dat is onverantwoord.’
Na het gesprek brengt bestuurslid Johan Valkema mij met de auto naar de bushalte. Hij wijst naar een huis, net aan de rand van het dorp. ‘Daar ben ik geboren. Vroeger was hier nog niets, hadden we een weids uitzicht.’ Vier huizen verderop: ‘Kijk, daar woont mijn zoon.’ Valkema praat voluit, laat de kerk zien, de panden waar vroeger de bakker en de slager zaten, het dorpshart. Naar voorbijgangers steekt hij zijn hand op, een fietser uit een zijstraat geeft hij voorrang. Bij een van de huizen hangen twee vlaggen. ‘Dat is de Ulrummer vlag, zo naast de Groningse. Zelf heb ik er ook twee. Als het kan, hang ik ze buiten. De Nederlandse vlag heb ik ook. Maar die gaat alleen naar buiten op Koningsdag.’
In Het Hogeland doen harmonicabussen en treinen dienst als levensaders voor de jongeren die reizen van dorp naar stad, tussen school en huis. Aan de straat worden eieren, honing en zelfgemaakte jam verkocht. De producten liggen in onbemande kraampjes, de koper moet het geld zelf in een kistje leggen en het wisselgeld eruit halen.
‘Denk je dat de bouw van de Noord/Zuidlijn nog steeds was doorgegaan als daardoor ook maar één huis was ingestort?’
Wie in de dorpen vraagt hoe het ‘met de leefbaarheid gesteld staat’, krijgt vaak dezelfde antwoorden te horen. Ze bevatten zinsneden waarbij scholen, cafeetjes en dorpshuizen sluiten, waarbij ze het zelf wel gaan doen. Het gaat over de terugtrekkende overheid en de gasproblematiek. Dat ze nu wel klaar zijn met de nam en Den Haag, maar trots op het Groninger land. Dat er nog veel verenigingen zijn, de jaarmarkten en dorpsfeesten druk worden bezocht – het maakt niet zo veel uit of je dicht bij de stad bent of er juist ver vandaan.
Een langlopend onderzoek, gestart in 2006, van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) naar de sociale staat van het platteland bevestigt dat beeld. Uit het slotrapport Dorpsleven tussen stad en land (2017) blijkt dat het contrast tussen stad en platteland groot blijft – vergrijzing, jongeren die wegtrekken – maar dat het verschil in leefsituatie tussen dorpen onderling minder sterk is dan gedacht.
Er zijn natuurlijk verschillen: dorpen verder gelegen in de krimpregio hebben relatief hoge werkloosheid en een relatief laag opleidings– en inkomensniveau, maar de contrasten zijn niet sterker geworden: de sociale binding blijft gelijk; hooguit neemt het kerkbezoek behoorlijk af. Een mogelijke verklaring is dat inwoners buiten de stad gewend zijn grotere afstanden te overbruggen.
En hoewel tussen 2009 en 2013 veel voorzieningen als de bakker, slager en buurtsuper verdwenen, is de leefbaarheid niet achteruitgegaan. De sluiting van de laatste basisschool was een emotioneel moment, maar inwoners zijn nog even gelukkig, en in veel gevallen werd de sociale binding sterker. Er kwam ruimte voor nieuwe initiatieven, van coöperaties tot duurzame energie. Die wordt echter alleen benut als de overheid voor goede randvoorwaarden zorgt, benadrukken de onderzoekers.
Aan de Streekweg in Den Andel (zo’n tweehonderd woningen) staat zo’n gesloten school. Het is vrijdagmiddag, het plein is verlaten; in het fietsenrek staat een oud kinderfietsje. Binnen zijn de lokalen gevuld met meubels en kledingrekken, maar ook schilderijen, oude schoolplaten en een houtgesneden replica van de Martinitoren. In de school zitten vier dorpsbewoners aan een houten tafel. ‘De laatste dertig kinderen die er nog zaten zijn twee jaar geleden naar omliggende scholen vertrokken’, vertelt Sandra Dijksterhuis. ‘Voor het dorp verschrikkelijk, want wij kwamen hier elke dag samen aan het hek, de sociale binding was ineens weg. Eerst probeerden we de school te redden, maar door de twijfel aan het voortbestaan daalde het leerlingaantal nog meer. Nu hebben we het gebouw in bruikleen van de gemeente om dingen voor het dorp te organiseren zoals een pop-upstore met antiek, koken met het dorp, kinderspeeldagen.’
Dijksterhuis moest daarvoor samen met haar buurvrouw Marja langs de woningen van Den Andel om steun te vragen voor het project. Spannend, maar al snel werd duidelijk dat veel bewoners het idee een warm hart toedroegen, ook al hadden ze er zelf geen interesse in. Of ze het gebouw definitief krijgen is nog niet duidelijk. ‘Het gebouw is nu drie dagen per week open. Er is een fitnessruimte, maar ook een kamer voor ouderen waar ze herinneringen kunnen ophalen. We zijn nu ook aan het nadenken over een eigen zorgcoöperatie, plastic-afvalscheiding en buurtzorg – daarvoor gaan we proberen samen te werken met omliggende plaatsen.’
Buiten staat Eddy van der Tuin. Hij heeft een volle witte baard, daaronder draagt hij een blauwe tuinbroek. Al heel zijn leven woont hij in Groningen. ‘Het is belangrijk, als je niet wilt dat je dorp doodbloedt, dat je dingen blijft organiseren. En het werkt, mensen komen hier binnen voor een praatje. De buren van het gebouw, die wij nog nooit eerder hadden gezien, kwamen langs. Er zijn dit jaar zelfs zes woningen verkocht.’ Dijksterhuis lacht. ‘Ja, dat maak jij ervan, Eddy.’
Zo’n twintig kilometer verderop, midden in het gebied waar sommige schoorstenen niet van steen maar van kunststof zijn en waar een enkele muur versteviging krijgt van schuin staande schotten, ligt Zijldijk (zo’n negentig woningen). Daar, in een van de vijf straten, woont Willem Schaap. Elf jaar geleden, nog voordat duidelijk werd dat gasproblematiek een rol zou gaan spelen, wilde hij overstappen naar een alternatieve energiebron – als praktisch ideoloog, zoals hij het zelf zegt. Samen met een aantal andere dorpsgenoten liet hij een groep studenten van de Hanze Hogeschool uitrekenen wat het voordeligst zou zijn: een biogasinstallatie. Maar de overheid zag het niet zitten, het zou niet passen in het Groningse landschap.
Vierenhalf jaar geleden, toen langzaam duidelijk werd dat de gaswinning aardbevingen veroorzaakte, probeerde Schaap het nog eens, maar nu met zonnepanelen. Hij zocht samenwerking met omliggende dorpen om zeshonderd panelen op daken te leggen. De gemeente was voor, de nam raadde het af: te zwaar, te onveilig voor de woningen. Dus verplaatsten ze het plan, in samenspraak met de nam, naar een veld vol panelen, in een van de andere dorpen.
‘Het is eindelijk rond, alle benodigde vergunningen zijn binnen, volgend jaar gaan we bouwen. Het was veel werk, maar het is het waard. Want hoe geloofwaardig ben je als je tegen gaswinning bent en toch een gasaansluiting in je huis hebt? Elf jaar geleden lukte het niet, nu zien gemeenten en de provincie wel de noodzaak. En mensen willen het graag. Doordat er allerlei subsidiepotjes zijn uit leefbaarheidsfondsen en de nam geld beschikbaar stelt, kan het van de grond komen. En we doen het als bestuur natuurlijk kosteloos.’
Doordat de groene energie is georganiseerd in een coöperatie, waarvan men voor een tientje per jaar lid kan worden, kunnen ook de bewoners uit de verschillende dorpen met een kleine portemonnee aansluiten. Schaap: ‘Het is ook een sociaal gebeuren. Iedereen kan meebeslissen, de middenstand en lokale verenigingen worden indirect ondersteund. Het is mooi dat we onze eigen stroom kunnen leveren. Kijk, niemand is natuurlijk tegen het milieu, maar de drijfveer is echt dat wij in het dorp van het gas af willen.’
Even is Schaap stil. Dan: ‘Soms staat een huis leeg, soms dalen de huurprijzen, maar dat maakt niemand wat uit. Ik woon hier prachtig en geen haar op mijn hoofd die denkt: ik wil hier weg.’
Huizinge, augustus 2017. De zwaarste aardbeving in Groningen had een kracht van 3,6 en als epicentrum het dorpje Huizinge. Om hierbij stil te staan wordt er een wandeltocht met koffers naar het dorp gehouden
© Kees van de Veen / HH( zie foto)
In het buitengebied nabij Oldehove (één woning) loopt Hans Reinders over zijn recreatieboerderij. Bij een schuur, waar lichte scheuren dwars over de bakstenen lopen, stopt hij. ‘Aardbevingen’, zegt hij terwijl hij tegen de stenen tikt. ‘Maar ja, dat komt wel goed.’
Binnen, waar aan de muur een kaart van de provincie hangt, neemt hij plaats aan een tafel. Reinders is al meer dan vier jaar bezig met het realiseren van sneller internet in het buitengebied van Noord-West-Groningen. ‘Sommige mensen bellen hier nog steeds in met een modem. Buren moesten wij uitleggen dat dat niet normaal is. Sommige buurtbewoners weten het omdat hun kinderen smartphones hebben, naar Netflix kijken. Maar nee, een bestand van 150 Mb uploaden mag geen twee weken duren.’
Boeren moeten elk jaar foto’s van hun kavels naar de provincie mailen, vertelt hij. ‘Omdat die bestanden zo groot zijn, rijden ze naar bibliotheken in Groningen-stad om ze te versturen. Sommige bedrijven vertrekken hier. Daarom willen wij glasvezel. Dat is sneller dan draadloos internet, en kan langer mee in de toekomst.’
Samen met een aantal andere bewoners wilde Reinders dat als coöperatie doen. Maar na gesprekken met andere initiatiefnemers bleek dat het beter was wanneer ze het in één keer voor de hele provincie zouden regelen. Er waren ook Nam-gelden daarvoor beschikbaar – samen stonden ze sterk. ‘Wij wilden alles zelf doen: de energieleverancier regelen, boeren geulen voor kabels laten graven. Subsidies waren aangevraagd, papierwerk gedaan, coöperaties opgezet. Maar uiteindelijk heeft de provincie alles uit onze handen genomen, het werk aan het bedrijfsleven gegeven. Ergens snap ik het wel, ze willen zo min mogelijk gedoe, maar wij voelen ons bekocht.’
Tien jaar geleden kwam Reinders in het gedeelte van Groningen wonen waar de woningen het verst van elkaar vandaan staan. Mensen zullen altijd op het platteland blijven wonen, is zijn overtuiging. ‘Soms staat er een woning of boerderij leeg, maar dat hoort erbij. Iets verderop heeft de zoon van de melkboer het bedrijf overgenomen, en zijn zoon helpt ook al mee. De muziekverenigingen, de kaartclubs, de dansverenigingen – het verenigingsleven is sterk. En natuurlijk de coöperaties. Ze zijn prachtig, werken voor nu. De vraag is alleen: is het op de lange termijn wel goed dat steeds meer zaken bij de burger worden gelegd?’
Inmiddels is het avond geworden. Buiten, in het donker, brommen tractoren over akkers. Bouwlampen verlichten de kleigrond die de boeren nog tot diep in de nacht omploegen – de avond geurt naar aarde. De leegstaande woningen, de gasproblematiek en de terugtrekkende overheid zorgen volgens Reinders voor verbondenheid en actie. Dat er pas nu iets gebeurt, komt volgens hem door de aard van de bewoners. ‘Groningers zijn trouw, ze wachten af, hebben geloof. In Loppersum wordt nog steeds naar gas geboord, maar denk je dat de bouw van de Noord/Zuidlijn nog steeds was doorgegaan als daardoor ook maar één huis was ingestort?’
Een lichte aarzeling. Dan: ‘Laat ik het zo zeggen, iets verderop staat het kerkje van Fransum. Een prachtig onderhouden Romaans bouwwerkje, verscholen achter de bomen. Als datzelfde kerkje in Zuid-Frankrijk had gestaan, waren daar al lang parkeerplekken en een wegrestaurant aangelegd om toeristen te lokken. Maar hier niet. Dat doen Groningers niet.’
Fabian de Bont