In 380 stelde de Romeinse keizer Theodosius I met het bevelschrift “Cunctos Populos” het christendom in als staatsreligie voor het Romeinse rijk. Dit betekende het begin van het einde voor veel heidense gebruiken binnen het Romeinse rijk. In 391 ging Theodosius I verder door alle heidense tempels te sluiten en alle niet-christelijke godenverering te verbieden.Het geloof in de heidense goden verdween uit de Europese samenleving.
In de landen die het christendom hadden aangenomen werden andere goden niet getolereerd. Het is daarom erg opmerkelijk om getuigenissen te vinden van het voortbestaan van het geloof in godinnen in Italië, Duitsland, Frankrijk en Engeland gedurende de hele middeleeuwen en later. We vinden ze vooral in boeteboeken, exempels en in bepaalde heksenprocessen.
Terwijl de grote meerderheid van het gewone volk zich al had aangepast aan de wil van de machthebbers en gehoorzaam geloofd aan de drie-eenheid van God de vader, God de zoon en God de heilige geest blijven er tot in de zeventiende eeuw berichten verschijnen van mensen die niet alleen in een Godin geloven, maar ook met haar mee reizen of in haar gezelschap verkeren!
Deze mensen (meestal vrouwen) hoorden dan bij de ‘bonae res’ (de goede dingen), of de ‘(on)hulden’ of de nachtvrouwen, later werden zij vaak heksen genoemd. Een moderne benaming zou extatici zijn, omdat zij de gave bezaten om uit het lichaam te treden en in de geest te reizen. Vaak waren dergelijke mensen in het dagelijkse leven bezig met magische kunsten: zoals : voorspellen, genezen en verloren en gestolen goed terugvinden.
Canon Episcopi: rijden met Diana
Zij worden het eerst genoemd in een beroemde Latijnse tekst; de Canon Episcopi. Deze vinden we in 872 maar kan ook vele jaren ouder zijn. In de versie van Regino van Prüm uit 899 gaat hij – ingekort en vertaald – als volgt:
‘Zekere kwade vrouwen geloven dat zij in de nacht op zekere beesten rijden samen met Diana, godin van de heidenen, en een grote menigte van vrouwen, dat zij grote afstanden afleggen in het holst van de nacht, dat zij de geboden van de godin gehoorzamen alsof zij hun meesteres was, dat zij op bepaalde nachten worden geroepen om haar te bedienen.’
In bekeringsverhalen uit de vijfde tot de achtste eeuw wordt Diana meerdere malen genoemd als de godin van de heidenen. Deze naam zou goed een latinisering kunnen zijn van een godin met een andere, inheemse naam. Dit werd wel vaker door de schrijvende elite gedaan. Wellicht werd gekozen voor Diana omdat zij de enige godin is die in de bijbel in het nieuwe testament wordt genoemd. In ieder geval worden in latere – op de Canon Episcopi gebaseerde – teksten nog veel meer godinnen genoemd, zowel Romeinse als inheemse.
De namen die dan – naast Diana – opduiken zijn: Hera, Herodias/Herodiana, Pharaildis/Pharel, Noctiluca, Venus, Fortuna en de Parcen, Dame (H)abonde, Bensozia, Satia, Richella, Dame (H)oriente, Holda/Helt, Bertha/Percht, Selga/Selden/Selige Frauen en Sibilla.
Burchard van Worms: rijden met Herodias
Rond het jaar 1000 vertelt Burchard van Worms in zijn ‘Decretum’ vele bijzonderheden over deze vrouwen in het gevolg van Diana: De godin wordt ook Herodias genoemd en haar volk kent men als ‘Holda’. (In latere teksten is dit de naam van de Godin zelf en heet haar volk de ‘(un)holden’.)
Deze vrouwen verlieten in de nacht hun huis door gesloten deuren en lieten hun slapende mannen achter. Dit deden zij door middel van ‘andere ledematen’ die door de duivel werden geleverd. Zij doodden, kookten en aten gedoopte mannen op, waarna zij hen weer schijnbaar tot leven lieten komen door ze te vullen met hout en stro. Zij zouden ook ’s nachts in de lucht gevechten houden waarbij zij wonden opdeden en ook wonden toebrachten. Burchard vertelt er niet bij waarom zij dit zo deden.
John van Salisbury lijkt hierop een aanvulling te geven wanneer hij in 1080 schrijft dat bepaalde vrouwen claimen dat er een Noctiluca (= schijnt bij nacht) of Herodias of een heksenmeester nachtelijke vergaderingen belegt. Zij vieren dan feest en voeren er andere riten op. Sommigen worden er gestraft en anderen beloont naar hun waarde. Verder worden er kinderen aan ‘lamia’s’ gepresenteerd, zij worden dan in stukken gesneden en opgegeten.
Vervolgens – door de genade van de heksenmeester – worden zij levend en wel terug gebracht naar hun wiegen. Dit zou het vervolg kunnen zijn van de nachtelijke ronddolingen waarvan al sprake was in de ‘Canon Episcopi’. In deze vroege bron vinden we de kiem voor de beschrijving van de heksensabbat zo die gemeengoed wordt in de zestiende eeuw.
Urs Graf 1520 – Das wilde Heir
Tegelijk heeft deze nachtelijke tocht veel overeenkomsten met de sage van de ‘Wilde Jacht’: Johannes Herolt uit Neurenberg noemt in 1418 het gevolg van Diana een ‘leger’. Dit woord betekent hier ‘menigte’ Dit maakt het een van de vroegste identificaties met de Wilde jacht of het wilde heir. Deze groep van dolende geesten wordt gezien tijdens de twaalf heilige nachten van de kersttijd. Herolt noemt Diana ook Berthe of Helt (Holda). Deze twee figuren komen ook in latere sagen voor als aanvoerders van de Wilde Jacht.
Het dekken van de tafel voor de Godin
Hiernaast is er nog een ander gegeven wat steevast in verband wordt gebracht met de Godin: dit gaat om het geloof in een bezoek van de Godin en haar gevolg in de huizen op speciale tijden en vooral in de midwinterdagen. Op deze dagen dekt de familie ’s nachts opnieuw de tafel voor haar.
Een eerste vermelding – in combinatie met een godin – vinden we bij Caesarius van Arles in 543 waarin hij verbiedt om op de eerste dag van januari een gedekte tafel klaar te zetten voor Fortuna of de ‘drie zusters’. Hij vertelt erbij dat men geloofde dat de Godin hen dit honderdvoudig zou belonen.
Ook Burchard van Worms noemt dit gebruik om eten samen met drie messen achter te laten en zegt dat het voor de Parcen (de drie schikgodinnen) is.
In 1249 zegt de Fransman Willem van Auvergne dat Satia (dit betekent verzadiging) met haar gezelschap naar de huizen komt in de nacht. Zij wordt ook Dame Abonde genoemd vanwege de overvloed die zij geeft. Deze dames eten van het voedsel en de drank die zij vinden zonder hun kwantiteit te verminderen, vooral als de borden en bekers onbedekt gelaten zijn. Zij brengen dan overvloed en voorspoed aan het huis.
Als zij ze bedekt vinden dan zullen de ‘dames’ juist ongeluk brengen. De Roman de la Rose uit ca. 1270 vertelt dat er mensen zijn die geloven dat zij een soort van heksen zijn (estries) die dwalen door de nacht met dame Abonde.
Zij zeggen dat één op de drie kinderen deze conditie heeft en drie nachten in de week voortgaan, zij kunnen door elk gaatje gaan, hun ziel verlaat hun lichaam en zij vergezellen dan de ‘goede vrouwen’ naar andere plaatsen en huizen, terwijl hun lichaam in bed blijft.
Nog in de tweede helft van de zestiende eeuw wordt iets vergelijkbaars gezegd door Renward Cysat uit Lucerne (Zwitserland): ‘Het wordt gezegd dat de ‘salige lütt’ (zalige luiden) en de ‘guottisheer’ (ws. het wilde heir), bestaan uit zielen van mensen die voortijdig dood zijn gegaan en daarom moeten rond dolen tot de tijd die het lot eigenlijk voor hun dood had bepaald.
Zij zijn vriendelijk en betreden de huizen om daar te koken en eten, maar de hoeveelheid voedsel vermindert niet. Sommigen denken dat levende mannen en vrouwen hen vergezellen en hun maaltijden delen om zo tot groter geluk te komen.’ Hij noemt in zijn relaas echter de godin niet meer.
De Godin Oriente
In een proces uit 1390 in Milaan bekennen twee vrouwen dat ze met Diana meegaan en dat ook zij bepaalde huizen binnen gaan, waar zij eten en drinken. Als het een proper huis is wordt het gezegend. De godin wordt door de ondervrager Diana of Herodias genoemd, maar uit hun getuigenissen blijkt dat ze Dame Oriente of Horiente heet.
Als leden van het gezelschap leren zij van Oriente te genezen met kruiden en andere geneeswijzen, hoe gestolen dingen terug te vinden en hoe betoveringen ongedaan te maken. Ook kunnen ze met behulp van Oriente de toekomst en verborgen dingen voorspellen. Er behoorden ook dode mensen tot haar gezelschap; er waren gehangenen en onthoofden die mee gingen.
Het is ook interessant te noemen dat het gezelschap van Dame Oriente dieren kon slachten en opeten om ze vervolgens weer tot leven te wekken. Dit deden ze door de beenderen te verzamelen in de huid van het geslachte dier.
Nog in 1525 vertelt een vrouw uit Tirol genaamd Wyprat Musin, dat ze tijdens de quatertemperdagen – bezinningsdagen die samenvallen met het begin van de vier seizoenen – een grote menigte zag met aan het hoofd vrouw Selga de zus van vrouw Venus.
Musin werd verplicht om mee te doen aan de processies van vrouw Selga. In die optocht liepen ook de zielen uit het vagevuur mee en zelfs de verdoemden uit de hel. Deze vrouw kon in een kom de mensen zien die dat jaar zouden sterven en vrouw Selga vertelde haar waar verborgen schatten lagen. Ook hier leert een vrouw de magische kunsten van een godin.
De Venusberg
Vaak werden ontmoetingen met een dodenleger of een dodenoptocht door de clerici geassocieerd met het vagevuur. In de late middeleeuwen wordt het vagevuur een specifieke plaats. Een op aarde ronddolende ziel kon dus niet meer tegelijkertijd in het vagevuur zijn.
In die periode zien we voor het eerst het geloof in een Venusberg in de geschriften tevoorschijn komen: Nider noemt deze al vòòr 1437 in zijn Formicarius. Tussen 1440 en 1445 geeft Paus Pius II in een brief antwoord op de vraag of hij weet waar de Venusberg ligt. Hij zegt dat deze mogelijk te vinden is in een grot in de buurt van Todi (Italië). Hij had gehoord dat daar de magische kunsten geleerd worden.
In 1544 schrijft Crusius Clerici uit Schwaben over vaganten (gesjeesde, rond zwervende studenten) die beweerden in de Venusberg te zijn geweest. Zij claimden dat zij hierdoor verleden en toekomst kenden, verloren voorwerpen terug konden vinden en bescherming konden brengen tegen hekserij en hagel. Ze konden ook de woeste heerschare van extatici, ongedoopte kinderen en mannen gestorven in de oorlog oproepen.
Ze konden zelfs de prijzen van bepaalde producten doen stijgen. Dit bleven ze beweren in getuigenissen uit 1576 en 1600. Vervolgens beweerden leden van de Johannesbroederschap nog hetzelfde in 1694. Ze hadden de zielen van de doden gezien op de Venusberg.
Ook de tovenaar Diel Bruell uit Hessen was in de geest op de Venusberg geweest, volgens zijn getuigenis uit 1630. Vrouw Holle had hem in een kom water zielen laten zien. Hij was een ‘nachtfahr’ (nachtrijder) en hij hoorde bij de nachtelijke schare. Als hij tijdens de quatertemper naar de Venusberg ging zou er dat jaar een overvloedige oogst zijn. De Venusberg wordt door de kerk afgedaan als een fabel. Wellicht was het voor het gewone volk een alternatief voor het Vagevuur.
Deze bronnen kunnen nog met tientallen andere voorbeelden worden aangevuld, maar om herhaling te voorkomen laat ik het hierbij.
Extatici
Voor degenen die nog geloofden in een Godin stond er veel op het spel. Als hun geloof en mogelijk aanbidding uitkwam dan kon dit de doodstraf wegens duivelsaanbidding betekenen. Uit de bronnen kunnen we nu zien dat er één bepaalde categorie hardnekkig door bleef geloven. Dit is de groep die destijds heksen en tovenaars werden genoemd en die we nu extatici of magisch specialisten zouden noemen.
Hiernaast moeten we ook de clientèle van deze mensen noemen. Deze werden niet snel voor het gerecht gebracht, maar zondigden wel in sterke mate. Dat zij uit hun lichaam konden treden blijkt op diverse manieren uit de teksten. Burchard zegt dat zij met ‘andere ledematen’ konden reizen. Tegenwoordig wordt dit het ‘dubbel’ of het alter ego genoemd.
Zo konden zij door gesloten deuren gaan of door kieren en sleutelgaten naar buiten gaan. Fysiek is dit onmogelijk, zij deden dit derhalve in de geest. Deze groep wordt als behoorlijk groot verondersteld: De Roman de la Rose heeft het over één op de drie kinderen die dwalen met Habonde en een twaalfde-eeuwse tekst beweert dat één op de drie mensen dienaren zijn van Herodias. Ook al zou dit schromelijk overdreven zijn dan nog bewijst dit een continuïteit in de beoefening van extase technieken door een substantiële groep.
De belangrijkste reden voor hun hardnekkigheid zou er in kunnen liggen dat zij meenden dat zij de kunsten – waar zij voor hun bestaan van afhankelijk waren – alleen konden leren van de Godin. En deze konden zij alleen ontmoeten door in extase te gaan.
De teksten spreken ervan dat zij van de Godin leerden om de toekomst te voorspellen, zielen in het vagevuur te zien, te genezen met kruiden en konden helpen met het vinden van gestolen en verloren voorwerpen. Dit zijn stuk voor stuk taken die een bepaalde mate van inzicht vereisen in de geestelijke wereld die alleen via extase of trance te bereiken valt.
Eten en drinken zonder de voorraad te doen slinken
Mogelijk was er dan nog een verborgen zwart magisch belang. Door mee te gaan konden zij delen in de energetische buit van het ‘opeten’ van eten, drank/ wijn, dieren, mannen en kinderen. Elke keer wordt bij dit gebeuren benadrukt dat dit eten niet betekende dat het voedsel werkelijk verdwenen was of dat het dier of de mens werkelijk dood was.
De volgende ochtend was het peil in de wijnvaten niet gezakt en de gedode mensen stonden levend en wel weer op. Dit lijkt een paradox, maar het eten in de geest zal eerder gaan om het opnemen van de ‘essentie’, van de ‘levenskracht’ of de energie van het geofferde of van de levende ziel. Dit lijkt zeker in eerste blik op vampirisme en zwarte magie, maar in het geval van het eten en drinken weten we dat dit om een offer ging en dat dit zegen bracht.
Als de Godin het offer in dankbaarheid aanvaarde zou zij honderdvoudig zegen brengen en de aanwezigheid van levende extatici zou die zegen alleen maar verder vergroten! Waarschijnlijk geld dit ook voor het geslachte dier van Dame Oriente dat opnieuw tot leven komt. Dit zou dan mogelijk ook oorspronkelijk de bedoeling kunnen zijn geweest bij het eten van de mannen en de kindertjes. Zij verliezen die nacht hun energie, ze zijn leeg van binnen, maar daardoor verbonden aan de Godin die ze het honderdvoudig zal vergoeden! En wellicht is er ook misbruik gemaakt van de macht om in de geest te kunnen gaan en zich te kunnen verbinden met de energie van anderen. Mogelijk leidde dit zo nu en dan ook tot energetisch vampirisme.
In de folklore wordt dit verschijnsel ook de ‘nachtmare’ genoemd. Tijdens de periode van de heksenvervolgingen blijven de beschuldigingen van kannibalisme staan, maar dan worden ze fysiek gemaakt en is van wederopstanding geen sprake.
Overvloed en zegen door de Godin
In de teksten beweerden de extatici juist dat zij het huis dat zij bezochten zegen en vruchtbaarheid brachten door daar te eten en te drinken. Alleen een ongastvrij huis kon op ongeluk rekenen. Op allerlei wijzen blijkt dat de gewone mensen een bezoek van de godin en haar gevolg zagen als een eer en een geluk. Het bezoek zou zegen aan en overvloed in het huis brengen.
Dit is al af te lezen aan de benaming van enkele godinnen:
Satia brengt verzadiging,
Abundia brengt overvloed
Richella brengt rijkdom.
In de vroegste bronnen werd de tafel gedekt voor Fortuna of de Parcen. Hier zijn het de beschikkers van het ‘lot’ die ontvangen worden. De levende extatici die meededen aan dit bezoek hielpen zo de mensen om hun lot een gunstige wending te geven. Je zou kunnen zeggen dat het offer van spijs en drank een opening, een uitreiking is naar de Godin om zich met hen te verbinden.
De Godin staat hier dan voor een bewuste krachtbron waar het huishouden onderdeel van uit wil maken. Als de Godin het offer aanvaard door het te nuttigen dan is er voor het komende jaar een zuivere verbinding met deze grote kracht die voorspoed zal brengen aan het huis.
Godinnen
-Diana komt van dius en dium en betekent dan ‘de lichtende van de hemel’, net als Noctiluca ‘zij die schijnt bij nacht’ kan je hierbij denken aan de maan, ook al is dit zeker niet haar enige connotatie. http://www.stregheria.com/Herodias.html Ook Bertha/Percht betekent de glanzende mogelijk weer refererend naar de maan.
-Herodias wordt meestal uitgelegd als de bijbelse vrouw of dochter van Herodes, Ginzburg denkt dat het om een conflatie gaat van Diana en Hera.
-Venus komt van wensen of verlangen. Dame Oriente is de vrouwe van het Oosten. Dit is de plek van de dageraad en de ochtendster geassocieerd met Aurora en ook Venus.
-Richella, Satia en Abundia staan allen voor rijkdom en overvloed. Ben Sozia betekent goed gezelschap, -Bensozia wordt daarmee de leidster van het goede gezelschap. Selga/ Selden gaat om de godin die zaligheid geeft of zelf zalig/zuiver is. Sibilla als laatste is ook bekend als waarzegster/orakelpriesteres uit de Oudheid, dit is een kunst die zij overdraagt op haar volgelingen.
Conclusie
We zullen nooit weten hoeveel mensen er in het middeleeuwse en vroegmoderne Europa waren die nog geloofden in heidense goden en godinnen, daarvoor is het bronnenmateriaal te karig en te eenzijdig. Toch is het duidelijk dat zij er waren en aannemelijk dat dit ook ging om een sterke onderstroom die niet makkelijk uit te roeien was. Het ging bij deze godinnenaanbidders voornamelijk om magisch specialisten en extatici. Degenen die men toen destijds tovenaars of heksen zou noemen en daarnaast om degenen die van hun diensten gebruik maakten.
Langzaam maar zeker nam hun getal en invloed af. In extase gaan werd door de kerk en de machthebbers doodgezwegen, belachelijk gemaakt of verboden en gedemoniseerd. De kerk zorgde er op deze manier voor dat een ander bewustzijnsniveau betreden gelijk stond aan duivelsaanbidding of begoocheling (al dan niet door demonen).
Hetzelfde gold voor de praktische toepassingen die het ‘in de geest gaan’ had. Ook dit was duivelskunst en dus verboden. Toch bleven mensen eeuwenlang extatische technieken beoefenen in Europa. Zij konden het bij zichzelf niet tegengaan of de verleiding om het te doen was te groot. Dit betekende ook dat het geloof in de Godin heel lang is blijven bestaan in het middeleeuwse en vroegmoderne Europa.
Zolang er mensen zijn die het lichaam achter kunnen laten om in de geest te gaan, zullen er ervaringen zijn van een grootse vrouwelijke aanwezigheid die alleen maar te benoemen is als Godin!
Abe van der Veen
Baroja – The world of the witches
Ginzburg – Ecstasies
Ginzburg – The night battles/ De benandanti
Hatsis – The witches’F ointment
Janssen, Louis – Nicolaas, de duivel en de doden
Lecouteux – Phantom armies of the night
Russell – Witchcraft in the Middle ages
Schmitt – Bijgeloof in de middeleeuwen